Wir verwenden Cookies, um die Benutzerfreundlichkeit dieser Webseite zu erhöhen (mehr Informationen).

Prof. Dr. Werner Gitt

Wat Darwin nog niet kon weten

Heutzutage bringt man die beiden Begriffe "Evolution" und "Theorie" nicht mehr zusammen - die Entwicklung des Lebens über Milliarden von Jahren gilt als erwiesen. Dass sie es nicht ist, möchte Prof. Dr. Werner Gitt in diesem Traktat beweisen.

Anhand einiger konkreter Beispiele zeigt er die Schwächen der Theorie auf und führt auch ein allgemeines Argument an, das der unerklärlichen Herkunft der Information, um letztlich das "wissenschaftliche AUS" für die Evolutionstheorie zu erklären.

"Rechtzeitig zu Beginn des Darwinjahres 2009 erschien am 31. Dezember 2008 in der Zeitung ,DIE ZEIT' ein doppelseitiger Artikel mit der Überschrift ,Danke, Darwin!' [...] Der eigentliche Denknotstand unserer Welt ist, dass dem wirklichen Urheber aller Dinge nicht mit Leitartikeln ,Danke, Jesus!' gehuldigt wird."

Dieses Traktat eignet sich besonders gut zur Weitergabe an suchende Menschen!

8 Seiten, Best.-Nr. 124-27, Kosten- und Verteilhinweise | Eindruck einer Kontaktadresse


Wat Darwin nog niet kon weten

In dit Darwinjaar 2009 staan kranten en tijdschriften bol van lovende artikelen over een man die 200 jaar geleden geboren werd en wiens revolutionaire boek »Over het ontstaan van de soorten« 150 jaar geleden verscheen.

De filosoof Immanuël Kant (1724-1804) beweerde vol trots: »Geef me materie en ik bouw er een wereld van.« Ook de Franse wiskundige en astronoom Laplace (1749-1827) pochte 50 jaar later tegenover Napoleon: »Mijn theorieën hebben de hypothese »God« niet nodig.« Deze en andere vaders van het wetenschappelijk atheïsme hebben gezocht naar een verklaring voor het ontstaan van het leven waarin God niet meer voorkomt. Darwin gaf daarvoor schijnbaar het verlossende antwoord. Hij meende dat hij het ontstaan van het leven op een »natuurlijke wijze« kon verklaren. Hoewel hij zelf nog huiverend de consequentie van deze uitspraak in overweging nam, blijft de huidige, steeds goddelozer wordende wereld haar beschermheer in grote artikelen maar bejubelen.

Tot Darwins reis naar de Galapagoseilanden (1835) steunde men op de leer van de Griekse filosoof Aristoteles die stelde dat de soorten onveranderlijk zijn. Naar aanleiding van de verschillende snavelvormen van de daar levende vinken concludeerde Darwin terecht: soorten kunnen zich aanpassen en veranderen. Zijn verdere conclusie dat alle leven op een gemeenschappelijke stamboom teruggaat, is wetenschappelijk echter niet te verdedigen. Darwin zag zelf al dat een grote zwakheid van zijn theorie was dat er in de natuur bijna geen fossiele tussenvormen te vinden zijn. Desondanks: volgens Darwins leer verloor de mens de bijzondere positie die de Schepper hem had toebedacht en was daarna nog slechts een uit het dierenrijk opgeklommen parvenu.

De drijfveren van de evolutie

Als drijfveren van de evolutie worden tegenwoordig genoemd: mutatie, selectie, isolatie, lange periodes, toeval en noodzakelijkheid en de dood. Al deze factoren bestaan; maar geen enkele daarvan brengt nieuwe creatieve informatie voort.

  • Mutatie kan alleen al voorhanden zijnde erfinformatie veranderen. Zonder al voorhanden zijnde DNA-informatie kan evolutie echter niet eens van start gaan. Mutatie is volgens de definitie een toevalmechanisme zonder een enkel vooropgezet doel, zodat zij dientengevolge principieel geen nieuwe concepten (bijv. het uitvinden van organen) kan voortbrengen.
  • Selectie geeft de voorkeur aan levende organismen die meer overlevingskans hebben en zorgt ervoor dat hun erfelijk materiaal met grotere waarschijnlijkheid doorgegeven wordt. Door selectie wordt echter alleen wat al voorhanden is uitgesorteerd en uitgeschift; er kan niets verbeterd worden of iets nieuws ontstaan.
  • Ook de andere hierboven genoemde evolutiefactoren komen niet voor creatieve vormgevers in aanmerking.

Laten we eens een paar voorbeelden op het gebied van levende organismen nader bekijken en daarbij onderzoeken of de doelloos werkende evolutiefactoren de volgende concepten tot stand konden brengen.

De geslachtelijke vermeerdering

Volgens de evolutieleer is de »vinding« van de geslachtelijke vermeerdering een doorslaggevende voorwaarde voor levende organismen om op een hoger ontwikkelingsniveau te komen. Door steeds weer nieuwe gencombinaties ontstaan vele varianten waarvan zij die zich het beste aan hun omgeving aanpassen het selectieproces overleven. Dit proces komt echter om twee redenen voor de gewenste evoluerende opwaartse trend in de stamontwikkeling niet in aanmerking:

1. De seksuele voortplanting kan helemaal niet door een evolutieproces beginnen. Die is toch alleen maar mogelijk als beide geslachten tegelijkertijd over organen beschikken die volgroeid zijn en volledig kunnen functioneren. Bij de evolutie zijn volgens de definitie geen sturende, doelgerichte, plannende strategieën. Hoe moet een ontwikkeling van de daarvoor noodzakelijke organen in een periode van duizenden generaties gaan, als levende organismen zich toch nog helemaal niet zonder deze organen kunnen vermeerderen? Maar als de langzame ontwikkeling uitgesloten kan worden, hoe kunnen dan zulke verschillende en bovendien complexe organen, die tot in de kleinste details op elkaar afgestemd moeten zijn, plotseling tevoorschijn komen? Bovendien moeten ze dan ook nog op dezelfde plaats beschikbaar zijn.

2. Zelfs als we zouden aannemen dat de mogelijkheid van geslachtelijke vermeerdering »uit de lucht« is komen vallen, dan zou er bij de vermenging van het erfelijk materiaal geen fundamenteel nieuwe informatie ontstaan. Plantentelers en dierenfokkers hebben door hun talrijke pogingen aangetoond dat hoogveredelde koeien steeds koeien zijn gebleven en dat uit tarwe nooit zonnebloemen zijn ontstaan. De zogenaamde micro-evolutie (veranderingen binnen een soort) is controleerbaar; van een macro-evolutie (veranderingen buiten de grenzen van een soort) ontbreekt ieder bewijs.

Geniale techniek bij de rode bloedlichaampjes

In iedere kubieke millimeter (1 mm3 = 1 μl = 1 microliter) bloed hebben we 5 miljoen rode bloedlichaampjes; dat zijn er in één druppel bloed 150 miljoen. Het zijn hooggespecialiseerde onderzeeërs die geen dodelijke torpedo’s aan boord hebben, maar iets doen wat uiterst noodzakelijk voor het leven is.

  • Tijdens hun levensduur van 120 dagen worden ze 175.000 keer van zuurstof voorzien en tegelijkertijd ontladen ze in de longen het door oxidatie ontstane afvalproduct kooldioxide (CO2).
  • Deze transportscheepjes zijn zo klein dat ze zich zelfs door de nauwste capillaire vaten dringen om alle delen van het lichaam te bereiken.
  • Per seconde worden twee miljoen nieuwe rode bloedlichaampjes gevormd die de rode bloedkleurstof hemoglobine bevatten, een opmerkelijke, zeer complexe chemische verbinding.

Hemoglobine is al tijdens de embryonale ontwikkeling van de mens nodig voor het transport van zuurstof. Tot de derde maand is de behoefte aan zuurstof duidelijk anders dan in het stadium van de foetus (vanaf de derde maand) en daarom is telkens een andere soort hemoglobine met een andere chemische samenstelling nodig. Kort voor de geboorte draaien alle fabrieken op topniveau om nog eens een omzetting te bewerkstelligen en de hemoglobine voor volgroeide baby’s geschikt te maken. De drie soorten hemoglobine kunnen niet langs evoluerende weg door uitproberen worden gevonden omdat de meeste andere varianten niet genoeg zuurstof zouden transporteren, wat dodelijk zou zijn. Zelfs als in twee stadia de juiste molecule zou worden vervaardigd, dan zou een zekere dood volgen als de derde niet zou kloppen. Driemaal wordt voor de vervaardiging van hemoglobine een fundamenteel andere biomachinerie gebruikt die ook nog op het juiste tijdstip de productie moet omschakelen.

Waar komt zo’n gecompliceerde machinerie vandaan? Elk denkbeeld van de evolutieleer faalt hier volkomen, want in hun halfklare tussenstadia, die volgens de evolutieleer tot deze complexe machinerieën zouden hebben geleid, zouden de levende organismen niet eens hebben kunnen overleven.

Dit concept van niet te herleiden complexiteit geldt ook voor het immuunsysteem van het menselijk organisme of voor het flagellum waarmee bacteriën zich voortbewegen. Ook hierbij zouden de levende organismen »onderweg« naar hun huidige stadium niet hebben kunnen overleven. Het is veel meer voor de hand liggend om aan te nemen dat alles van begin af aan klaar is geweest en dat is alleen maar mogelijk als een wijze Schepper alles zo ontworpen en geschapen heeft, dat het volledig kan functioneren.

De vlucht van de goudplevier

De goudplevier is een prachtige vogel. Elk exemplaar van dit schepsel kruipt in Alaska uit het ei. ’s Winters wordt het daar echter heel koud en daarom trekken de vogels dan naar Hawaï. Dat doel is 4500 kilometer ver weg en er is een non-stopvlucht nodig, omdat er onderweg geen eiland is om te rusten en de vogel ook niet kan zwemmen. Voor de vlucht heeft de goudplevier een volle brandstoftank in de vorm van 70 gram opgespaard vet. Daarvan is 6,8 gram reservevet ingecalculeerd voor het geval hij met tegenwind te kampen krijgt. Omdat de vogel drieëneenhalve dag achter elkaar dag en nacht moet vliegen en een haarscherpe koers moet vast zien te houden, heeft hij een exact werkende automatische piloot nodig. Als hij het eiland voorbijvliegt, gaat hij een zekere dood tegemoet, omdat er wijd en zijd geen landingsmogelijkheden zijn. Als hij deze precies uitgekiende vetvoorraad niet zou hebben, zou hij niet overleven.

Mutaties en selectie zijn ook in dit geval weer ongeschikte constructeurs. Het is aannemelijker dat de goudplevier al van begin af aan zo geschapen is – toegerust met alles wat hij nodig heeft.

Is de evolutieleer een bruikbaar denkmodel?

Zoals de bovenstaande korte blik op het gebied van levende organismen voorbeeldig laat zien, vinden we ook elders zonder uitzondering in hoge mate doelgerichte concepten:

  • De potvis, een zoogdier, is zo uitgerust dat hij uit 3000 meter diepte kan opduiken, zonder daarbij aan de gevreesde duikersziekte te sterven.
  • Een enorme hoeveelheid microscopisch kleine bacteriën in ons darmkanaal heeft ingebouwde elektromotoren die vooruit en achteruit kunnen draaien.
  • Van het volledig kunnen functioneren van organen (bijv. hart, lever, nieren) hangt in de meeste gevallen het leven af.

Onvoltooide, nog in ontwikkeling zijnde organen zijn waardeloos. Wie hierbij in de geest van het darwinisme denkt, moet weten dat de evolutie geen doelgerichte perspectieven in de richting van een orgaan dat later eens gaat functioneren kent. De Duitse evolutiebioloog G. Osche merkte heel juist op: »Levende organismen kunnen immers tijdens bepaalde evolutiefasen niet als een ondernemer het bedrijf wegens verbouwing tijdelijk sluiten.«

De in de werken van de schepping tot uitdrukking komende intelligentie en wijsheid is welhaast overweldigend. De gevolgtrekking die we uit de werken van de schepping kunnen maken, namelijk dat er een creatieve Maker moet zijn, is daarom meer dan alleen maar voor de hand liggend. Wat de Bijbel al in het eerste vers tot uitdrukking brengt: »In den beginne schiep God!« sluit dus goed bij onze waarneming aan.

Onder invloed van het darwinisme kwam de bijbelkritische theologie tot stand, die het scheppingsverhaal als boodschap van God diskwalificeerde. Maar we doen er goed aan »gelovende al hetgeen in de wet en in de profeten geschreven staat« (Handelingen 24:14), want »God is geen mens dat Hij liegen zou« (Numeri 23:19).

Waar komt de informatie vandaan?

De sterkste bewijsvoering wordt in de wetenschap altijd dan gegeven als men natuurwetten zo kan toepassen dat ze een proces of voortgang uitsluiten. Natuurwetten kennen geen uitzondering. Om die reden is bijvoorbeeld een perpetuum mobile, een machine die zonder energietoevoer blijft draaien, onmogelijk.

Tegenwoordig weten we wat Darwin niet kon weten, dat de cellen van alle levende organismen een welhaast onvoorstelbare hoeveelheid informatie bevatten en die daarbij ook nog in de hoogste ons bekende verpakkingsdichtheid voorkomt. De vorming van alle organen wordt door informatie aangestuurd, alle processen in de levende organismen worden door informatie aangestuurd en de vervaardiging van alle lichaamseigen substanties (bijv. 50.000 eiwitten in het menselijk lichaam) wordt door informatie aangestuurd. Het denkraam van de evolutieleer zou eigenlijk alleen maar kunnen functioneren als er in de materie een mogelijkheid zou zijn dat door toevalsprocessen informatie zou kunnen ontstaan. Dat is absoluut vereist, omdat alle bouwplannen van de individuen en alle complexe ontwikkelingen in de cellen op grond van informatie verlopen.

Informatie (data) is een niet-materiële grootheid, en is daarom geen eigenschap van de materie. De natuurwetten van niet-materiële grootheden, vooral van die van informatie zeggen dat materie nooit een niet-materiële grootheid kan voortbrengen. Bovendien geldt: informatie kan alleen maar ontstaan door een met verstand en wil uitgeruste vervaardiger. Daarmee is al duidelijk: wie het denkbeeld evolutie voor mogelijk houdt, gelooft aan een »perpetuum mobile van informatie«, aan iets wat de algemeen geldende natuurwetten absoluut verbieden. Daarmee is de achilleshiel van de evolutieleer geraakt en het wetenschappelijke ervan uitgerangeerd.

Waar komt het leven vandaan?

Bij al het geschreeuw over evolutie in onze tijd vraag je je af: »Waar komt het leven dan echt vandaan?« De evolutie heeft er niet de minste verklaring voor hoe leven uit de dood kan ontstaan.

Stanley Miller (1930-2007), wiens »oersoepexperiment« (1953) in ieder biologieboek wordt vermeld, gaf veertig jaar later toe dat geen enkele huidige hypothese over de oorsprong van het leven kan overtuigen. Hij noemde ze allemaal »onzin«, soms »chemische miskramen«. De microbioloog Louis Pasteur (1822-1895) heeft iets zeer principieels ingezien: »Leven kan alleen uit leven ontstaan.«

Maar één Iemand kon zeggen: »Ik ben het leven« (Johannes 14:6) en dat was Jezus. Over Hem staat in Colossenzen 1:16: »want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare« en ook in Johannes 1:3: »Alle dingen zijn door het Woord (Jezus) geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is.« Iedere theorie over het ontstaan van de wereld of het leven waarin Jezus niet als bron en oorsprong van het leven wordt genoemd, is daarmee een dood bouwsel, dat op de rots Jezus onvermijdelijk moet stuklopen.

De evolutieleer is daarmee een van de grootste dwalingen van de wereldgeschiedenis en heeft miljoenen mensen de afgrond van het ongeloof ingesleurd. Wat veel tijdgenoten helaas niet bedenken: op de afgrond van het ongeloof volgt aan de andere kant van de dood de afgrond van de eeuwige verlorenheid (hel). De eigenlijke noodtoestand in het denkpatroon van onze wereld is dat de werkelijke Maker van alle dingen niet met hoofdartikelen »Dank u, Jezus!« wordt gehuldigd.

Velen weten er niets van dat Jezus Christus ons een geweldig aanbod heeft gedaan. Hij heeft gezegd: »Ik ben de deur« (Johannes 10:9) en daarmee bedoelde Hij de ingang naar de hemel. Wie tot Hem komt, heeft het eeuwige leven.

Dr.-Ing. Werner Gitt
Directeur en Professor